Doe ik het goed?

1 Ik benadruk de ontwikkeling van mijn kind en bovenal het plezier, meer dan winnen.
2 Ik heb verwachtingen die realistisch zijn voor mijn kind als sporter.
3 Ik geef zelden kritiek op mijn kind omtrent zijn/haar sport.
4 Ik laat toe dat mijn kind zelf verantwoordelijk is voor zijn/haar wedstrijdvoorbereiding (wat inhoudt dat ik niet alles doe voor mijn kind zoals sporttas dragen, water halen, materiaal klaarleggen, ...).
5 Ik tracht te vermijden om mijn kind te coachen terwijl hij/zij reeds een coach heeft.
6 Ik bied liefde en ondersteuning los van het wedstrijdresultaat.
7 Ik benadruk het belang van hard werken voor mijn kind.
8 Ik bied mijn kind de kans om verschillende sporten uit te proberen.
9 Ik plaats succes in perspectief.
10 Ik laat een positieve en optimistische ouderstijl zien.
11 Ik tracht te vermijden om de sport het hele leven van mijn kind te laten domineren.
12 Ik hou mijn kind verantwoordelijk voor onsportief gedrag in zijn/haar sport.
13 Ik zet mijn kind op een gepaste manier in actie wanneer hij/zij lui is en niet hard werkt.
14 Ik moedig mijn kind aan om nieuwe uitdagingen en kansen op te zoeken.
15 Ik vermijd druk uit te oefenen om te winnen.
16 Ik neem een rolmodel op inzake een actieve levensstijl.
17 Ik benadruk kernwaarden zoals "als je het doet, doe het goed".
18 Ik voorzie vervoer, financiƫle en logistieke ondersteuning.
19 Ik stimuleer mijn kind door te erkennen wat mijn kind goed doet.
20 Ik probeer sport plezant te maken.
21 Ik vermijd het merendeel van ons gesprekken thuis op de sport van mijn kind te focussen.
22 Ik straal kalmte en vertrouwen in mijn kind uit wanneer hij/zij wedstrijd speelt.
23 Ik vermijd om de sport van mijn kind als een investering te zien, zodat ik daarvoor iets zou moeten terugkrijgen.
24 Ik behandel mijn kind op dezelfde manier wanneer hij/zij wint of verliest.
25 Ik bied mijn kind voldoende kansen en hulp om succesvol te zijn in zijn/haar sport.
26 Ik laat mijn kind toe om inspraak te hebben op vlak van beslissingen in zijn/haar sport.
27 Ik hou mijn eigen belangen in de sport van mijn kind ondergeschikt aan zijn/haar belangen.
28 Ik vermijd volledig opgeslorpt te worden in de sport van mijn kind.
29 Ik beschouw mijn kind eerst als zoon/dochter, en dan pas als sporter.
30 Ik vermijd direct mijn kind te bekritiseren na de wedstrijd of in de autorit naar huis.